Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘Dennett’

  • Nanda van Bodegraven, Het gedachtendier, Hoe we werden wie we zijn, ISVW, 2022, ISBN 978 90 831215 5 0
  • Marc van Dijk, Het wonder van betekenis, Op zoek naar geluk en wijsheid met Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands, Boom, 2021, ISBN 978 90 2443 622 4
  • Mariska Kret, Tussen glimlach en grimas, Uitingen van emotie in mens en dier, Atlas Contact, 2022, ISBN 978 90 450 3105 7

Lange tijd heeft de filosofie de wetenschap niet erg serieus genomen. Misschien te lang. Sceptici hebben cruciale decennia lang ecologen en klimaatwetenschappers tegengewerkt. Antivaxers en complotdenkers vertroebelen belangrijke debatten. Ook de bijdrage van de filosofie is soms dubbelzinnig. En dat terwijl de grote filosofische vragen – wat zijn we? Wat doen we (en waarom)? Wat moeten we? – samenwerking vereisen van filosofie en wetenschap.

Het probleem is dat de filosofie en wetenschap een beetje uit elkaar zijn gegroeid. Ze hebben het allebei buiten de deur gedaan. De wetenschap is met industrialisatie en techniek meegegaan. De filosofie is in hogere sferen beland. Het waren vooral de filosofen die meer en meer wilden scheiden. Het begon eigenlijk met Kant, die “ruimte wilde maken voor het geloof”, maar al snel bleek er ruimte nodig te zijn voor van alles wat zich niet meteen in wetenschappelijke modellen liet proppen – waaronder de ‘leefwereld’ van Husserl en Heidegger.

Ondertussen is de wetenschap echter niet hetzelfde gebleven. Sommige vooronderstellingen die Kant nog zag als een onvermijdelijk gevolg van ons denkraam, worden binnen de natuurkunde toch ter discussie gesteld. De moderne evolutie- en gedragsbiologie heeft grote consequenties voor ons denken over mensen en dieren, over kennis, en zelfs over moraal en cultuur. Wetenschap en filosofie blijken toch te werken aan dezelfde puzzel. Wetenschap zit alleen wat dichter op de feiten, terwijl filosofie meer interdisciplinair is en zich bezig houdt met consequenties en de koers die we op moeten.

De ‘publieksfilosofie’ draalt en aarzelt wat. Mogelijk komt dat, omdat filosofieopleidingen deels op het verleden gericht zijn, deels vraagstukken specialistisch per vak benaderen. Veel mensen die voor filosofie kiezen staan nog met één been in een religieuze overtuiging. Dat gold voor mij toen ik voor ooit voor filosofie koos en dat geldt voor veel ouderen die zich er nu in oriënteren. De laatste groep bepaalt met haar geld ook het gedrag van uitgevers en bedrijfjes die zich met publiekfilosofie bezig houden. De academische filosofie is bovendien jarenlang gedomineerd door een generatie vroege babyboomers die de filosofische vakken sterk zagen als specialismen.

Een typerend voorbeeld van de oudere generatie filosofie wordt gevormd door de huidige ‘denker des Vaderlands’ Paul van Tongeren. Hij was van origine een theoloog, maar decennialang professor in de wijsgerige ethiek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit – en ondertussen geen katholieke universiteit meer). In een ver verleden ben ik ooit bij van Tongeren afgestudeerd met een scriptie over evolutie en ethiek – ‘Natuurlijke selectie en de tragiek van de menselijke idealen’ (1988). We hadden boeiende discussies. Ik studeerde zelfs cum laude af, maar kreeg niet de indruk dat er voor mij een toekomst was weggelegd in de ethiek, zoals van Tongeren die zag.

Dat maakte me nieuwsgierig hoe van Tongeren tegenwoordig aankijkt tegen de verhouding tussen wetenschap en filosofie. Dat bracht me bij het boek van de journalist Marc van Dijk ‘Het wonder van betekenis, Op zoek naar geluk en wijsheid met Paul van Tongeren’.  Marc van Dijk is met van Tongeren naar Kreta gevlogen omdat het daar kennelijk fijner is om te filosoferen. Al snel blijkt dat de houding van van Tongeren tegenover wetenschap alleen maar conservatiever is geworden. Hij presenteert een haast kantiaanse kloof tussen wetenschap en filosofie. Hij lijkt wetenschap uitsluitend gelijk te stellen met natuurkunde. Wetenschap presenteert volgens hem een louter mechanisch, kleurloos, waarden-loos perspectief vanuit de derde persoon. Alleen filosofie doet recht aan het menselijk bestaan, waarin alles draait om het duiden van betekenis en het vinden van waarden.

“Het zal best zo zijn dat mijn verhouding tot mijn kinderen deels evolutionair bepaald is, maar daarmee heb ik mijn eigen ervaringen van die verhouding niet begrepen. Wat ik ervaar is geen genetisch programma, maar bezorgdheid, trots of voor mijn part teleurstelling, dat wil zeggen: betekenis. De feitelijkheid van mijn gedrag kan worden verklaard, maar de betekenis moet worden uitgelegd” (p. 25-26).

Kennelijk heeft van Tongeren zich nooit afgevraagd waarom hij juist zoveel emoties als bezorgdheid, trots of teleurstelling ervaart bij zijn kinderen. Hij realiseert zich kennelijk ook niet dat ethologen en psychologen zoals Mariska Kret (zie hieronder) zich net zo goed bezig houden met de betekenis van allerlei gedrag, inclusief gelaatsuitdrukkingen, als filologen en ethici. Hij veronderstelt duidelijk dat je wetenschap louter kunt verbinden met dingen en filosofie met betekenis. Zo krijg je een nette boekenkast, maar het klopt alleen niet. Niet alleen zijn emoties geëvolueerd, maar ook ons vermogen om emoties van soortgenoten te begrijpen. Je ervaring als ouder staat niet op een geestelijk niveau boven de biologische werkelijkheid, maar is daar als gevolg van een half miljard jaar evolutie mee verweven. Zij is zo intens, basaal, fysiek en existentieel, omdat zij helemaal bio… logisch is.

Het hele idee dat je voor de psychologische kant van het leven niet bij de wetenschap terecht kan stamt uit een tijd dat voor veel psychologen bewustzijn nog taboe was. Die tijd is definitief voorbij, juist door de ontwikkelingen in de wetenschap – met name door de bestudering van diergedrag (nogmaals, zie het boek van Kret). Vanuit een evolutionair perspectief is het ook onwaarschijnlijk dat bewustzijn alleen bij de mens voorkomt en geen functie heeft.

In zekere zin komt de aap uit de katholieke mouw als van Dijk van Tongeren vraagt of hij gelooft. Het antwoord van van Tongeren is veelzeggend. Geloof is volgens hem in strijd met de wetenschap. Hij heeft evenwel de atheïst Nietzsche nodig om dit standpunt te rechtvaardigen.

“…. Ik waardeer de wetenschap en ik profiteer ook elke dag van haar verdiensten, zoals wij allemaal. Maar tegelijkertijd realiseer ik me dat die wetenschappelijke rationaliteit van ons ook een bepaalde manier van kijken is, een interpretatie. Ik wil daarom de werkelijkheid niet reduceren tot wat je ervan ziet als je vanuit een wetenschappelijk perspectief kijkt…. Er is ook een morele en een esthetische en een religieuze blik op de werkelijkheid. De religieuze blik, het geloof, betekent voor mij onder meer een waarschuwing tegen elke identificatie van het absolute, een aansporing om het voorbeeld van de hoofdfiguur uit het evangelie voor ogen te houden, een vertrouwen dat niets onmogelijk is” (p. 40-41).

Als je even over deze zinnen nadenkt moet je al gauw concluderen dat hier sprake is van een wel heel selectief relativisme. Eigenlijk zegt de denker des Vaderlands met zoveel woorden dat het je vrij staat te denken wat je wil. Als het wetenschappelijk perspectief je niet bevalt, schakel je toch gewoon over op een morele of esthetische blik op de werkelijkheid? De vraag blijft liggen hoe de wetenschap ons helpt naar Kreta te vliegen als zij slechts een manier van kijken is. Er wordt eenvoudig toegewerkt naar de eigen geliefde theorieën, het eigen geloof. Ondertussen wordt de suggestie gewekt dat de wetenschap een doodzonde begaat door het “absolute te identificeren”.

Al met al berust deze redenering op een karikatuur van wetenschap als het dogmatisch bedrijf van een paar natuurkundigen en neurologen zonder oog voor de feitelijke psychologie van dier en mens. Van Tongeren gaat er zondermeer vanuit dat alle wetenschappers hetzelfde denken en dat het  wetenschappelijke wereldbeeld een mechanistisch en nihilistisch dichtgetimmerd geheel is. Dat je er enerzijds van kunt profiteren, maar dat je het aan de andere kant kunt negeren als je even op zoek bent naar geluk en wijsheid.

Het blijft vooral opmerkelijk hoe van Tongeren shopt bij Nietzsche om uit te komen bij Kierkegaard. Volgens Nietzsche zijn er vele manieren van kijken – en is er dus geen waarheid. Van Tongeren gebruikt Nietzsche als schakelaar om de wetenschap uit en het geloof weer aan te zetten. Hij maakt echter niet duidelijk waarom je op een Christelijke manier zou moeten kijken als het maar een manier van kijken is. Op basis van het radicaal relativisme van Nietzsche is er in feite geen enkele theorie beter dan een andere. Als het allemaal manieren van kijken zijn, perspectieven, zonder een realiteit die we kunnen onderzoeken, dan kun je eigenlijk elke ‘visie’ verdedigen – maar klopt er niet één. Nietzsche’s kenleer is dan ook een uitstekende rechtvaardiging voor salafisten, pastafaristen, antivaxers, klimaatontkenners, complotdenkers, maar ook voor riooljournalisten, durfkapitalisten en zelfs criminelen. Maar ik hoop niet dat vliegtuigingenieurs en rechters zo’n visie gaan aanhangen en schrik ervan dat een emeritus hoogleraar ethiek er zo over denkt.

De clou is dat kennis niet alleen perspectivisch (standpunt-bepaald) is, maar dat er ook een realiteit is, waarop iedereen vanuit zijn perspectief uitspraken doet die meer of minder kloppen. We hebben wetenschap (en soms recherche en justitie) nodig om precies uit te vogelen welke uitspraken kloppen en welke niet. Ook filosofie zal moeten luisteren naar de wetenschap en zou in ieder geval uitspraken moeten doen die kunnen kloppen. Het radicale relativisme kan echter niet waar zijn, want als de waarheid niet bestaat klopt het relativisme ook niet. Is het niet het werkelijk ‘wonder van betekenis’ dat allerlei organismen, inclusief mensen, hun omgeving en soortgenoten enigszins kennen en er soms met elkaar over kunnen communiceren? Is het niet ook een ‘wonder van betekenis’ dat we de natuur tot op zekere hoogte kunnen begrijpen, hoe natuurlijk onze eigen oorsprong ook is?

In plaats van ‘de wetenschap’ als tegenstander op te vatten kan je ook van haar leren en kijken wat je eraan hebt. Sterker, sinds de Griekse oudheid behoren wetenschap en filosofie in feite tot dezelfde onderneming. Filosofie kan dan ook niet zonder wetenschap. Zij kan van haar leren en moet met haar samenwerken. Dat geeft al meteen veel meer resultaten dan een negatieve benadering. Het is bovendien gewoon leuk. Het plezier van verder puzzelen met wetenschap spat af van het nieuwe boek van Nanda van Bodegraven, het Gedachtendier.

Het is dan wel weer jammer dat van Bodegraven wat doorschiet in de andere richting. Zij klaagt terecht over het nihilisme van degenen die net hebben ontdekt dat God dood is. Zij presenteert het wetenschappelijke, evolutionaire verhaal van de mens echter haast als een vrolijk, humanistisch alternatief voor het geloof. Zij heeft het over het “optimistische evolutionaire denken” en bezingt ons “uitgebreide set aan speciale vermogens” (p. 14-15). Je vraagt je af welke gelovigen zij te vriend wil houden…

Maar evolutie gaat natuurlijk niet alleen over de hemel op aarde, die er zeker soms ook is. Evolutie verheldert juist het raadsel waarom hemel en hel, zin en onzin, voortdurend naast en dankzij elkaar bestaan. Het is heerlijk dat het goed gaat met de slechtvalk, maar je wil toch niet net die duif zijn die in haar klauwen komt. Op dezelfde manier is het heerlijk te genieten van de luxekanten van onze beschaving die van Bodegraven noemt, maar onze samenleving heeft wel andere samenlevingen verdrongen. Onze economie berust nog steeds deels – of geheel – op uitbuiting en plundering. Onze samenleving wordt ook niet gekenmerkt door “omvangrijke, uitgebreide, externe homeostase” (p. 106). Het lijkt meer op een bijeengeraapte verzameling onderling concurrerende individuen, families en groepen die moeizaam worden bijeengehouden door allerlei samenwerkingsverbanden en een enigszins democratische maar niet erg transparante staat.

Van Bodegraven gaat in haar boek wel uitgebreid in op onderzoek dat aantoont dat dieren ook gecompliceerde communicatie en fijnzinnig sociaal gedrag vertonen. Tegelijk looft ze de mens om zijn speciale talenten. Ze kijkt vooral bewonderend naar schrijvers als Ridley en Pinker die de vooruitgang in onze cultuur prijzen en terugvoeren tot de unieke, speciale talenten van de mens.

Persoonlijk zie ik toch meer in een consequent evolutionair perspectief. In de natuur zie je wel vaker dat dat sommige soorten, bijvoorbeeld pioniersoorten of parasieten, opeens heel talrijk zijn. Vervolgens graven ze dan hun eigen graf door zelf de ecologische verandering op gang brengen die ze weer schaars maakt. In veel opzichten is de mens een typische pioniersoort en parasiet die met zijn techniek nieuwe gebieden koloniseert en uitwoont, maar daarmee zijn eigen bestaansvoorwaarden aantast. Evolutie is geen vooruitgang. Hoewel organismen doelmatig en doelgericht zijn, is er geen Groot Omvattend Doel.

Zo kijk ik ook net wat anders aan tegen de rol van taal in de menselijke evolutie. Van Bodegraven gaat uitgebreid – en welbespraakt – mee met Dennetts lofzang op de taal. Vooral de taal zou de mens mens gemaakt hebben. Dennett heeft het over een ‘evolutionaire jackpot’. Hij suggereert daarmee dat een groep mensapen tot haar grote vreugde opeens ergens op een savanne een complete taalcursus vond (plus koptelefoons) en daarmee aan de slag ging.

Het ging waarschijnlijk toch iets anders. Het doorgeven van boodschappen was kennelijk in een bepaalde fase van onze evolutie een kwestie van leven en dood. Al gauw werden we helemaal afhankelijk van dat soort boodschappen, zoals we nu afhankelijk worden van medicijnen. Het gevolg was dat welbespraakten meer kinderen kregen en minder welbespraakten gediscrimineerd werden. Taal was niet alleen een zegen, maar ook een vloek: het maakt bijvoorbeeld leugens mogelijk, manipulatie, groepsvorming door dialecten, diepe beledigingen en het jargon van ambtenaren.

Taal en het brein coëvolueerden, maar je kunt  niet al onze unieke eigenschappen louter toeschrijven aan de ‘ontdekking’ van taal. Waarden, bijvoorbeeld, waarvan van Bodegraven de oorsprong in de taal zoekt zijn stevig verankerd in de emoties. Die bestaan al veel langer dan taal. Zelfs het vermogen om emoties enigszins te beheersen is duidelijk te zien bij verschillende diersoorten. Als van Bodegraven claimt dat “een essentieel verschil tussen mens en dier is dat mensen niet aan de drijfveren van de natuur zijn overgeleverd” (p. 58) overdrijft ze, naar mijn smaak. Menselijke drijfveren hebben ook een natuurlijke oorsprong. We zijn echter een taakverdelende, hypersociale soort. We hebben een psyche ontwikkeld die continu bezig is met het stellen van prioriteiten en dus met het uitstellen van bevrediging. Andere sociale soorten doen dat ook, zij het meestal in mindere mate. Maar dat betekent niet dat we volkomen los zijn gekomen van onze drijfveren. En ook de taal verheft ons niet volledig boven de strijd om het bestaan – het is vooral slechts een nieuw wapen in die strijd.

Al met al kun je ook stellen dat de ondertitel van het boek, Hoe we werden wat we zijn, meer belooft dan van Bodegraven waarmaakt. Een concreet model van onze evolutie ontbreekt. Zo’n concreet model is nodig om de opeenvolging van het ontstaan van onze unieke eigenschappen precies te analyseren. Wat was eerst – zelfbewustzijn, werktuiggebruik, rechtop lopen, aaseten, jacht, taal, oorlogsvoering, rituelen, kunst, dans – en hoe waren die eigenschappen voorwaarden voor elkaar? Welke ecologische omstandigheden dwongen bepaalde groepen van onze voorouders bepaalde kanten op?

Naar mijn smaak is het buitengewoon leesbare boek van van Bodegraven een vooruitgang op het katholicisme van van Tongeren, maar zit er nog steeds een restje antropocentrisme in. Waarom behandelt zij bijvoorbeeld de sociobiologie en evolutionaire psychologie niet? Waarom plaatst zijn de menselijke evolutie niet in een wat groter kader? Wij zijn immers onderdeel van de natuur en kinderen van de ijstijden? Wij zijn het resultaat van een serie geologische en klimatologische toevalligheden. De ontwikkeling van de techniek stelt ons lokaal in staat het leven redelijk prettig in te richten, maar verleidt ons ook ons eigen geluk – en dat van onze (klein-)kinderen – te verspelen.

Bovenal spelen natuurlijke selectie, seksuele selectie en een vorm van sociale selectie een grote rol. Dat betekent dat nooit iedereen even gelukkig kan zijn, dat het universum verdomd onrechtvaardig is. Evolutie is in tegenspraak met het idee dat “voor God alles mogelijk is”. Al scheppende gaat de Schepper zelf in feite steeds dood in talrijke kinderen. Maar dat is een boodschap waarmee je de kerken waarschijnlijk niet vol krijgt. Toch zou een consequent evolutionair denken wel goed passen bij een diepgaand ecologisch besef, waarin mensen en andere dieren in hetzelfde schuitje zitten. Misschien verliezen we zicht op een absolute, bovennatuurlijk zin, maar een winstpunt is dat we uit onze ivoren torens kunnen komen en ons ook meer kunnen herkennen in andere dieren.

Wat dat betreft moeten filosofen het boek Tussen glimlach en grimas; uitingen van emotie in mens en dier van Mariska Kret eens lezen. Hier zie je hoe wetenschap zich kan verdiepen in de betekenis van signalen van dieren onderling. Betekenis gaat al vooraf aan taal. Niet alleen mensen duiden de wereld en hun soortgenoten en communiceren daarover, zoals hermeneuten als van Tongeren claimen. Het lijkt er zelfs op dat koolmezen betekenis ontlenen aan de volgorde van zijn geluiden.

Kret is opgeleid als psycholoog, maar sloeg het advies van haar promotor in de wind om zich maar niet met apen bezig te houden. Zij gebruikt haar kennis van dieren om de emoties en de onderlinge communicatie van mensen te begrijpen en andersom. Zij roept op tot samenwerking tussen biologen en psychologen om emoties beter te begrijpen. Vooruitgang komt voort uit samenwerking.  Precies dat advies zou je filosofen ook kunnen geven. We moeten samenwerken met wetenschappers, of we dat willen of niet. De tijd is voorbij dat filosofen lege velden kunnen volbouwen met de gammele hutjes van hun systemen. Zij kunnen zich beter bezig houden met de manieren, waarop de bestaande kennis van verschillende domeinen in elkaar past en wat onze plaats, rol, en speelruimte is binnen dit geheel.

Maar ja, de filosofie dankt veel van haar belangstelling natuurlijk aan mensen die niet zozeer willen snappen, maar juist willen ontsnappen. Zij vormen het publiek dat boeken koopt, zoals dat van van Dijk. Ondertussen hebben we de wetenschap echter hard nodig om de problemen op te lossen waarin we verzeild zijn geraakt. Vroeg of laat zal de boodschap van schrijfsters als van Bodegraven en Kret aanslaan en zal de filosofie zich weer meer richten op de wetenschap.

Read Full Post »